In de ban van IJsland (2): Onvoorspelbaar & magisch Hornstrandir

We trekken vijf dagen naar de rand van Europa. Met de boot varen we naar het schiereiland Hornstrandir, door de gletsjer Drangajökull afgesneden van de rest van IJsland. We komen terecht op driehonderd kilometer van Groenland en op zeventig van de poolcirkel. Geen elektriciteit, communicatie, leidingwater of andere voorzieningen. Wel uitgestrekte wildernis en een hittegolf. We beleven het natuurreservaat als in een droom. Al had het ook anders kunnen aflopen.

Voor wie met de deur in huis valt: lees eerst deel 1 :). 

De boottocht op zich is al de moeite waard. Hornstrandir is gigantisch en het uitzicht op de onaangetaste natuur maakt me enthousiast en een beetje bang tegelijk. Geen wegen, hoogbouw en zendmasten. Je kan hier maar twaalf weken per jaar naartoe varen, waarvan zes aangeraden. De rest van het jaar is het weer zo ruw en onvoorspelbaar dat iedereen wegblijft. Op grote delen van het schiereiland komt nooit iemand. Zoiets heb ik nog nooit gezien. We draaien om de hoek van een fjord en zien de Drangajökull liggen. De meest noordelijke gletsjer van het land schittert in een streepje zon. Waaw. Zo indrukwekkend! We gaan aan land in Hesteyri, de plek met de meeste actie op Hornstrandir. Verspreid over de baai staan een aantal opgeknapte vakantiehuisjes en evenveel verlaten gebouwen. De enige operationele zaak is het gezellige pannenkoekenhuis Læknishúsið, gevestigd in het wit-groene oude doktershuis. Het is hoogseizoen, maar er is amper volk. We zijn omringd door watervallen, bergen en ontelbare kleurrijke bloemen en kruiden waarvan ik alleen de Engelwortel meteen herken. De vallei wordt overspoeld door gouden licht en lijkt recht uit een sprookje te komen. Ik zou best op deze warme, veilige plek willen blijven. Maar tegelijk wil ik door. Het is nog maar zes uur en het blijft eeuwig licht, dus we willen nog naar de overkant van de berg.

Onze eerste kennismaking met Hornstrandir: de baai van Hesteyri.

Látrar

Het is de eerste keer dat ik met een rugzak van rond de zeventien kilo op pad ben en dat voel ik. We starten meteen met een stevige klim en dat zijn mijn benen nog niet gewoon. Mijn muts, wollen trui en thermische broek vliegen al na een kwartier uit. Boven wordt het platter en belanden we op een rotsplateau waar ik mijn trui en jas snel weer aanschiet om me te beschermen tegen de koude wind. Zo ver we kunnen zien zijn er losse rotsblokken, sneeuwvlekken, meertjes en cairns, steenhopen die je kan volgen als je het pad kwijt bent (in de mist). Van de mensen waarmee we samen vertrokken blijven er nog vier over: Daniël en Jonas, de Duitse vader en zoon en Sara en Matthew, Amerikaanse vrienden die een toptempo aanhouden. De drie anderen zagen we al na een tweetal kilometer terugdraaien. We vroegen ons al af hoe ze die gigantische packs op hun rug boven zouden krijgen. De vier overblijvers zijn de enige mensen die vanavond in dezelfde baai slapen en die we de komende vierentwintig uur nog zullen zien. Ze voelen meteen als vrienden wanneer we samen over de tocht, de natuur en navigatie praten. Ik ben dankbaar voor het droge, milde weer (12 graden!) en vraag me af hoe mensen dit doen in de regen, de mist of de sneeuw. Het zijn omstandigheden die ook in de zomer nog regelmatig voorkomen hier. En ik denk niet dat ik het leuk zou vinden.

De vallei van Látrar.

Aan de overkant van het rotsplateau ligt de Arctische Oceaan in al haar glorie te schitteren. We blijven staan en kijken een paar minuten naar de zon boven het water. Ik krijg tranen in mijn ogen en kippenvel, en knijp zacht in Jannick’s hand terwijl ik tegen hem aan leun. We zijn dronken van euforie en geluk om hier samen te zijn. Wat een heerlijk gevoel. In de verte zien we Matthew en Sara al halverwege de helling naar beneden. Ze gaan zo snel! Daniël en Jonas blijven in de buurt en samen dalen we af naar het eerste (of laatste?) huis van Látrar (vroeger een dorp, nu een aantal vervallen én opgeknapte huisjes), naast de brede rivier waar we over moeten. Ik ben nog nooit door een rivier (van tientallen meters breed) gegaan met een rugzak maar doe enthousiast mijn sandalen aan en volg Matthew en Sara. Rustig stromend water heeft me nooit afgeschrikt maar deze keer wil ik echt niet vallen. Omdat het hoog tij is komt het gletsjerwater tot aan mijn heupen. Gelukkig ben ik opgewarmd door de wandeling. De kou doet mijn benen tintelen. Mijn broek is helemaal nat maar het deert me niet. Ze zal wel drogen.

Vader en zoon die de rivier oversteken, op een uur wandelen van Látrar.

Ons “huisje” in Látrar. Inclusief natte broek en muggenhoed tegen de uiterst vervelende “midgets” (vliegen).

In Látrar is een veldje voorzien om te kamperen. Dat is er om de natuur te beschermen zodat niet alle wandelaars zomaar ergens hun tent neerpoten op mossen en kruiden. Daarom wandelen we ook over routes die als paden op de kaart staan en niet kriskras door het landschap. Het is half elf en de tent staat op met zicht op het strand, de oceaan en hoge kliffen. Tijdens de pasta met kaassaus kijken we elkaar aan en spreken uit hoe onwaarschijnlijk mooi het hier is. Tot ik begon te schrijven heb ik geen moment aan de buitenwereld gedacht. Ik ben hier helemaal aanwezig en ben dolgelukkig met onze primitieve slaapplaats. Om middernacht is de lucht nog steeds gevuld met roze wolkjes die uit een tekenfilm lijken te komen. Het heeft geen zin om op het duister te wachten om te gaan slapen. Ik zou de hele nacht kunnen blijven kijken.

Amerikaans spookkamp

Jannick aan het uitpuffen onderweg naar boven. Met zicht op de vallei van Látrar.

Ik word wakker om half zes en de zon geeft me het idee dat het al middag is. Goodmorning Hornstrandir! Toch nog even terug in de tent kruipen. We ontbijten, laten mijn rugzak achter in de noodhut en vullen die van Jannick met alles (en extra) wat we nodig hebben voor een dagtocht van twintig kilometer. De eerste twee uur zijn moordend. Hellingsgraad? Veel! De zon brandt het grootste deel van de tocht genadeloos en er is nergens een boom, struik of iets anders om er even aan te ontkomen. Wat een absurde situatie! Puffen in de zon terwijl anderen hier vaak vloeken op storm, mist en regen. We beseffen hoeveel geluk we hebben met het weer waarvan we twee weken later zullen horen dat het een hittegolf is. Een hittegolf. In IJsland! We zijn er blij mee, maar tegelijk voelt het heel wrang om de opwarming van de aarde letterlijk te voelen. De weg naar boven is desolaat. Helemaal in de verte, kilometers ver in niemandsland, zien we uiteindelijk onze bestemming liggen: Straumnes US Army Camp. Hier boven, op de vierhonderdnegenentwintig meter hoge klif, is de view adembenemend. We zien de Drangajökull in het zuiden boven alles uittorenen, de Westfjorden in het westen, de kliffen in het oosten en in het noorden kijken we recht in de Arctische Oceaan en de poolcirkel. Het is hier oorverdovend stil. Geen auto’s, machines, vogelgeluiden of ruisen van de zee. We luisteren minutenlang naar onze adem en horen het bloed in onze oren ruisen. The sound of silence is oorverdovend. Wat een uniek gevoel. Waar kunnen we dat nog vinden?

Straumnes US Army Camp, helemaal op het einde van onze desolate route.

Het kamp ligt in the middle of nowhere en de meeste bezoekers laten het links liggen omdat je er twintig kilometer extra voor moet lopen. En toch gaan we er heen. We houden van urban exploring en wisten op voorhand dat de view bij mooi weer écht de moeite zou zijn. Al is het hier boven een stuk kouder dan beneden, de lucht is het blauwste blauw. We staan aan de rand van het kamp en zijn verbaasd over de megalomane omvang van het bouwwerk. Hoe kregen de Amerikanen al die spullen hier?! Met boten en de steile weg die we zelf volgden? Het waarom is gemakkelijker opgelost, de klif is een ideale plaats om de Sovjet-Unie in de gaten te houden. Over de omstandigheden van de soldaten hadden de bevelvoerders duidelijk niet goed nagedacht. De bouw van het kamp startte in 1953 en in 1963 is het al opnieuw gesloten. Niemand hield het hier uit.

Eén van de gangen in het Straumnes US Army Camp.

Stel je voor dat je in de VS op een vliegtuig wordt gezet, daarna verder moet met een boot en dat je nadien steil naar boven wordt gereden met een jeep om dan terecht te komen aan het einde van de wereld. Arctische temperaturen, snijdende wind, eeuwig donkere winters en helemaal geen afleiding of entertainment. Van locals hoorden we dat veel soldaten van de kliffen sprongen omdat ze het niet uithielden. We voelen de troosteloze energie van de plek wanneer we langs en door de nog redelijk intacte gebouwen wandelen. Een oude sporthal met basketbalring is het enige wat nog echt herkenbaar is. In de rest van de gebouwen vinden we alleen hout bedekt met bijna lichtgevend groen mos, hoopjes sneeuw die nooit gesmolten zijn en af en toe ingezakte betonnen balken. Ik kan de jonge soldaten zo voor me zien op deze barre plek.

Straumnes US Army Camp.

Vergane glorie in Straumnes US Army Camp.

De view vanuit het kamp (Oost-Hornstrandir).

De voorbije uren zagen we Matthew en Sara, onze Amerikaanse vrienden, in de verte voor ons klimmen. Ze aten hun lunch al wat vroeger (we zagen hen zitten) en arriveren nu ook in het kamp. “Fuck the US Army”, zegt Matthew meteen. En we zijn vertrokken voor een geëngageerd gesprek over Amerika en de recente evoluties met Trump. Ons besluit is niet positief. Drie kwartier later schieten we allemaal in de lach. We beseffen hoe absurd het is dat we net dit gesprek gevoerd hebben en nemen afscheid. Zij gaan langs het oosten van de klif naar beneden en wij wandelen opnieuw naar Látrar voor de nacht. Op de terugweg ontmoeten we Claudia en Claus, een Duits koppel dat al zes (!) dagen door Hornstrandir trekt en als avondwandeling nog even de berg op wandelt. ’s Avonds zullen we naast elkaar slapen. Claudia vraagt wat onze route is en zegt dat het pad dat we willen nemen niet meer bestaat. De vallei is super nat en moerassig door een waterval waardoor je tot je enkels in het water loopt. Misschien toch niet zo’n goed idee…Straks onze route herbekijken. Net voor de kampeerplek zien we een man uit één van de huisjes van Látrar wandelen. Hij vraagt of we op de berg geweest zijn. “Was it nice? I am the owner!” Zo gaat het in IJsland. Redelijk wat families hebben land dat zich uitstrekt van zee tot bergtop over rivier tot waterval.

De avond valt over de baai van Látrar.

Jannick verzorgt de drie grote blaren op mijn voet. Alles gaat traag. We zijn moe en het is veel kouder dan gisteren. Er waait iets voorbij waarvan we twijfelen of het rook of mist is. Tien minuten later is het duidelijk en krijg we een magisch spektakel te zien: Ice fog, mist ontstaan door het verdampen van ijsbergen die uit Groenland komen, ongeveer vijfentwintig mijl in de zee. We zien de bergen verdwijnen en weer verschijnen om daarna weer te verdwijnen. Op tien minuten tijd is de volledige vallei gevuld met ijskoude en natte mist. Net voor het begon kwamen Matthew en Sara met rode ogen van vermoeidheid aangewandeld. Het pad dat op de kaart stond stopte abrupt en was blijkbaar in de oceaan gedonderd. Ze moesten helemaal terug naar boven en daarna terug naar Látrar. We kruipen vroeg in de tent en bekijken onze mogelijkheden op de kaart. We willen ons niet haasten en willen ook niet over de door locals afgeraden route, bij laag tij over een klif met kettingen en touwen. Enige optie? Een dag vroeger naar Hesteyri en daar nog een aantal kortere wandelingen doen. Hopelijk wint de zon morgen van de mist.

De vallei vult zich met Ice fog.

Van mist naar zon in Látrar. (En de noodhut erbij.)

Vakantie in Hesteyri

Jannick bakt pannenkoeken met appeltjes (thanks Globetrotter!) terwijl ik geniet van de zon die een sierlijke dans begint met de mist. De noodhut en het strand verschijnen en verdwijnen, alsof de natuur een spelletje met ons speelt. We baden in de zon maar zien tegelijk de bergen nog niet. Tot de goudgele bol ineens doorbreekt en er overal felblauwe lucht blijkt te zijn. Het is warm en daar ben ik blij om.

Ikzelf in “De Rivier”, bij laagtij :-).

De rivier van twee dagen geleden komt bij laagtij blijkbaar maar aan enkelhoogte en het pad is iets steiler dan ik me in mijn enthousiasme herinnerde. Maar we zijn snel boven, drinken van het heerlijk zoete water uit de rivier en beseffen dat kraantjeswater nooit meer lekker zal zijn. (Echt! Wat een verschil!) Onder ons vult de mist de vallei opnieuw en we maken dat we weg zijn. “What the fog!” en “Natural Mystic!”, zijn de twee spontane uitspraken van Jannick waar ik het hardst mee moet lachen. Het pad over het rotsplateau is gemakkelijk en voor we het weten zien we het fjord van Hesteyri liggen. Op de camping staan een handvol tenten van IJslanders die hier hun vakantie doorbrengen en drie trekkerstenten. Pas wanneer ons “huisje” opstaat merken we dat we eigenlijk in de oude ruïne van de kerk staan. Raar! Maar ook wel speciaal. Op het strand spelen kinderen met blote voeten in de branding en een beetje verder zit een ouder koppel in short van de zon te genieten. Echt vakantiesfeer.

Boven op het rotsplateau. Veel “vriendelijker” in de zon, zou G. zeggen.

De vallei en het fjord van Hesteyri, gezien van boven op de berg.

Het terras van Læknishúsið. Hoogseizoen.

We wandelen naar het pannenkoekenhuis, gaan op het terras uit de wind zitten en geraken al snel aan de praat met de Duitse Iris, de vrouw van de eigenaar. Ze vertelt over de watercentrale die er sinds dit jaar is, wat betekent dat ze als enige op Hornstrandir elektriciteit hebben. Ze vertelt me ook dat er vroeger vierhonderd mensen in Hesteyri woonden, waarvan het grootste deel in de walvisfabriek werkte. Nu blijft er in de verte alleen een immense ruïne over. De machtige dieren werden niet alleen gevangen om op te eten (nog steeds te koop in de winkels, IJsland is een van de weinige landen dat nog steeds op walvissen jaagt, terwijl ze tegelijk toeristische tours doen om de dieren te spotten), maar ook om glycerine uit hun olie te halen om daar explosieven mee te maken. Gruwelijk. Toen alle walvissen op waren kwamen er internationale quota en verschoof de focus naar haring. Begin jaren ’40 was ook die uitgeput en tien jaar later besloten de laatste bewoners om Hesteyri te verlaten. Veel van de kleurrijke huisjes werden afgebroken en in Isafjördur opnieuw opgebouwd. Die hebben we gezien! En na deze reis gaan we in eentje slapen. De “kerk” waarin we onze tent gezet hebben blijkt opnieuw opgebouwd in Bolungarvik. Ze hebben daar nog steeds een schuldgevoel over het verplaatsen van de kerk, waardoor Iris er onder andere gratis mocht trouwen met haar man die in Hesteyri geboren is. Hier. Op deze magische plek. Ik vertel haar dat ik schrijf en ze zegt dat ik zeker met Birna moet praten. Het is haar schoonmoeder, eigenaresse van het oude doktershuis waar we nu zitten en in de zomer altijd in de oude school, een beetje verder. Haar man vervoerde de dokter vroeger naar het schiereiland en Birna was buiten de familie de enige die het huis mocht en wou hebben. Morgen ga ik met haar praten. Wat een cadeau. Wat een beleving. Wat een geluk. Jannick plukt onderweg naar “huis” rabarberstengels van de overdadige planten. Om middernacht eten we de overschot van onze pannenkoeken met warme rabarbermoes. Heerlijk!

Læknishúsið, beter bekend als “the doctor’s house”, Hesteyri.

Birna.

Iris vertelt ons dat er vandaag vijf coffee tours met een vijftigtal cruiseboottoeristen komen. Zelfs hier is het massatoerisme al doorgedrongen. Of toch in deze baai. En enkel op sommige dagen. De eerste boot draait het fjord in terwijl ik naar de oude school wandel. Birna roept in perfect Engels dat ik binnen mag komen en op mijn kousen wandel ik haar in zonlicht badende huis binnen. De vierentachtigjarige vrouw kijkt me met open en heldere felblauwe ogen aan en stemt meteen toe om me haar verhaal te vertellen. We praten een uur en ik neem ons gesprek op. Ze vertelt me over The Old Whaling Factory die we vanmiddag gaan bezoeken en over het harde leven op het schiereiland. Ze kijkt even weg wanneer ze zegt dat haar man en schoonzoon omgekomen zijn toen hun nieuwe boot kapseisde maar zegt er ook bij dat veel IJslandse mannen zo eindig(d)en. Ze at als kind enkel vis, aardappelen en wortelen en zag pas de eerste tomaat toen ze op dertienjarige leeftijd naar school ging in Reykjavik. Haar verhalen lijken recht uit een roman of film te komen. Die bewaar ik voor later. “Hesteyri is food for the soul.”, zegt Birna verschillende keren. En ik begrijp helemaal wat ze bedoelt. Al waarschuwt ze ook solo hikers en zou het volgens haar verboden moeten zijn om alleen rond te trekken in het natuurgebied. Veel te veel ongelukken. Veel te gevaarlijk.

De oude school, waar Birna in de zomer woont. Met op de voorgrond oneindig veel engelwortel en rabarber. 

Met een zon die even goed in Spanje zou kunnen staan wandelen we naar de oude walvisfabriek in Stekkeyri, een klein half uur wandelen van Hesteyri. Het voelt er als een concentratiekamp. De gigantische cilinders, schouw en “maler” laten weinig aan de verbeelding over. We dachten dat de natuur alles al overgenomen zou hebben maar er blijft nog verbazend veel over van het bouwwerk. We staan stil bij al de dieren die hier gedood zijn en blijven niet te lang hangen. Dit is geen fijne plek.

The Whaling Factory, Stekkeyri.

De poolvos!

Met zicht op zee eten we pasta met sojaballetjes en paddenstoelensaus. De zon duikt al snel achter de heuvel en er komt een venijnige wind op. We kleden ons goed aan, gaan onze nieuwe Zweedse vrienden Lina & Miro ophalen en wandelen naar het pannenkoekenhuis. Op het terras is nog stralende zon en er is geen wind. Hier zitten we in t-shirt en op blote voeten. Wat een belachelijk groot verschil! Als kers op de taart krijgen we bezoek van een poolvos, een prachtig wezen dat hier in harmonie met de weinige mensen woont. De drie maanden per jaar dat onze soort hier is profiteren ze van de visrestjes die hen gegeven worden, dus komen ze rustig dichterbij. We genieten van de connectie met gelijkgestemden en blijven de hele avond praten. Ik ben zo blij dat we hier zijn. Ik geniet intens van elk moment.

“Oh nee! De tent!”

“Knak!”. We worden wakker van een geluid dat er niet hoort te zijn. De wind beukt zijdelings op de tent en we willen liever nog even binnen blijven. Jannick gaat er als eerste uit en roept dat de herstelde tentstok (zie deel 1) in drie stukken gebroken is. De alarmbellen in mijn hoofd beginnen te rinkelen. Oh nee! Onze tent! Ons huis! We gaan nog twee weken kamperen en we hebben geen tent meer! En IJsland is zo duur! Waar moeten we een betaalbare tent vinden?! Buiten zie ik mijn eeuwig rustige Jannick staan en besef ik het ineens: we kunnen er niks aan veranderen en moeten nu zo snel mogelijk die tent afbreken. Ik word rustig en schiet in actie. Het zeil golft zo hard dat het amper tegen te houden is. Als een getraind team halen we “ons huis” in recordtempo uit elkaar en hebben we al onze spullen bij elkaar. Waar en hoe we een tent vinden voor de rest van de vakantie zijn zorgen voor later waar we nu toch niets aan kunnen doen. We weten in ieder geval dat het aan de herstelde stok lag en niet aan de storm. Het is acht uur en er is nog geen leven in de rest van de tenten, die allemaal nog recht staan. Gelukkig gebeurde het op de dag dat we terug naar Isafjördur gaan en niet op de eerste aan de andere kant van het eiland. We drinken koffie en chocomelk in het pannenkoekenhuis en eten ontbijt in Lina’s en Miro’s tent. Twee uur later valt de wind volledig weg en baden we terug in heerlijk zomerweer. Typisch IJsland. We genieten van de rust en hangen de rest van de middag rond in de baai. Om half vijf komt de boot ons ophalen. Terug naar de overkant. Naar elektriciteit, muziek, auto’s en supermarkten.

Onze laatste avond in Hornstrandir, met zich op de Westfjorden.

Dagelijkse handelingen duren langer. Alles is herleid tot navigeren, kamp opzetten, eten, genieten en slapen. Er is geen to do list of prestatiedruk. Enkel dit moment telt. Het is bijna niet te bevatten hoeveel geluk en vrijheid leven in de natuur me geeft. Ondanks een wc met vliegen, slapen op een matje (over een week zal ik daar al anders over spreken) en gedroogd eten. Al zouden een warme douche en een zacht bed nu ook wel goed doen. Dat ik al drie grote blaren op mijn hielen heb probeer ik te negeren. (Jannick verzorgt ze elke dag maar ze zullen er over drie weken nog steeds staan.) We hebben maar de helft van onze geplande route gedaan maar kunnen ons geen betere vakantie voorstellen. Muziek, nieuws en communicatie met de buitenwereld mis ik hier niet. Dit is het echte leven, zonder bubbels en franjes. Ik denk niet dat ik ooit al zoveel indrukken verwerkte op korte tijd. Tegelijk heb ik me nog nooit zo rustig gevoeld. Het basic leven, de onvoorspelbare natuur en de sterke band die ik smeed met andere reizigers en mijn lieve Jannick zijn meer dan voldoende. Hier (over)leven geeft me een gigantische boost. Het is zo gemakkelijk om in het moment te leven. Shortcut to mindfulness.

Op de boot nemen we afscheid van onze nieuwe vrienden. We krijgen een krop in de keel wanneer we helemaal ingepakt naast elkaar staan en naar het in de verte verdwijnende Hesteyri kijken. We voelen allemaal hoe speciaal de voorbije dagen geweest zijn en hoeven er geen woorden voor te vinden. Net op het moment dat we adressen uitwisselen legt de bemanning de boot stil. We krijgen bezoek van een prachtige bultrugwalvis die een eind met ons meezwemt. Ik voel overal kippenvel en krijg een krop in de keel. Het sierlijke dier beweegt vloeiend door het heldere water en laat ons een paar keer zijn of haar staart zien. Minutenlang zijn we stil en we pakken elkaar goed vast. Wat een onvergetelijke trip. Wat een onbeschrijflijk cadeau.

“Onze” walvis! Met dank aan Hilde Elbers voor de mooie foto <3.

Volgende keer: Afgelegen Krosnesslaug, zeehonden en de zoektocht naar een tent.

Foto’s: genomen door en eigendom van Jannick Lansu, Natacha Michiels & Hilde Elbers

PS: Deze reportage verscheen in een iets andere vorm ook bij Knack online.