In de ban van IJsland (4): Walvissen, vulkaan(wellness) en Mordor (Akureyri – Mývatn)

We zijn in het toeristische deel van het noorden. Op de campings staan nu vaak meer dan twintig tenten in plaats van vijf. We rijden tussen mobilhomes en campervans die net als ons de mooiste plekjes willen vinden. Maar het blijft het noorden en het blijft IJsland. Van echte drukte kan je hier niet spreken. En achter elke bocht biedt de natuur weer een nieuw spektakel.

Lees hier het vorige deel. 

Uit de stad rijden betekent in IJsland ook meteen weer de natuur induiken. Na een half uur rijden tussen grillige bergtoppen en valleien die groener dan groen zijn, nemen we pauze aan Goðafoss, een machtige waterval die me onmiddellijk aan Lord of the Rings doet denken.

Onze tenten op de camping in Húsavík. Hoogseizoen

Nog een half uur later staan we in Húsavík: The Whale Watch Capital. G. & J. gaan aan boord van een houten zeilschip voor de ecologische Whales, puffins & sails tour (ze zien bultrugwalvissen en meer dan honderdvijftigduizend papegaaiduikers!) terwijl wij de tenten op de camping zetten en rondstruinen in het dorp. Een warme chocomelk met slagroom (had ik echt zin in!) en een pintje kosten ons 14€. Voor die ene keer dan maar?

Een stuk van Goðafoss.

Nog meer walvissen!

’s Avonds eten we een driegangen-trekkers-diner met gemengde groentesoep en Tibetaanse lamalinzen van Globetrotter, gevolgd door dark chocolate cheesecake van een Amerikaans merk. (Die laatste was niet zo gezond maar het was onze guilty pleasure.) De zon gaat achter de heuvel en het wordt koud. Tijd voor een avondwandeling. We gaan naar het hoogste punt en worden verblind door het ondertussen bekende gouden zonlicht dat op het water weerkaatst. G. vraagt de verrekijker en ziet het als eerste: een handvol walvissen zwemt in de verte in de baai. Zelfs met het blote oog kan je hun sprays zien. We geven de verrekijker uren door om naar hun majestueuze lichamen en staarten te kijken en blijven naast de felgele vuurtoren zitten tot de zon net onder de horizon duikt. Het is de mooiste zonsondergang die ik ooit heb gezien. MAGISCH. Onderweg naar “huis” komen we paarden tegen die we paardenbloemen geven. Wat een heerlijke avond. “Waarom gaan jullie in de zomer naar IJsland?!”, vragen sommige mensen, maar er zijn zoveel redenen dat ik ze niet allemaal kan opsommen. Ik zit hier in winterkleding en in zes graden, maar toch ben ik helemaal gelukkig.

De zonsondergang in Húsavík, waar we de hele avond walvissen spotten. 

Weetje van G.: Wist je dat walvissen vroeger paarden waren? Echt waar! Ze zijn van paard naar walvis geëvolueerd in Pakistan en het spuitgat is een restant van hun neus. Ze hebben ook nog één snorhaar.

’s Morgens is het weer volop zomer in IJsland. First up: Ásbyrgi, in het Vatnajökull National Park. Wanneer we het gebied in de verte zien liggen zijn we allemaal diep onder de indruk. Wat een plek! De canyon in hoefijzervorm is ongeveer drieënhalve kilometer lang en een dikke kilometer breed. Ásbyrgi betekent letterlijk “Godenburcht”. Volgens de legende zou de achtbenige hengst Sleipnir van god Óðinn zijn hoeven hier neergezet hebben. Cool!

Zelfverklaarde “Rivendell”, verborgen parel achteraan de kloof van Ásbyrgi.

De realiteit is minder romantisch: duizenden jaren geleden barstte de Vatnajökull (grootste gletsjer van Europa, daar gaan we later nog heen!) uit en een verwoestende overstroming creëerde deze indrukwekkende plek. De kliffen achteraan rijken honderd meter hoog en werpen een eeuwige schaduw op de rotsblokken die er vanaf gevallen zijn en aan hun voeten liggen. We wandelen door het verrassend lichte berkenbos en komen aan een meertje dat evengoed in Rivendell zou kunnen liggen. Volgens sommige blogs zijn hier dagelijks duizenden toeristen, maar wij zien er maar een twintigtal, verspreid over de grote canyon. We genieten van de warme zon en de frisse, (bijna) onvervuilde lucht en blijven ons verbazen over het natuurwonder dat IJsland is.

Ásbyrgi, letterlijk vertaald “Godenburcht”. 

Het betoverende mos op de eeuwig-in-de-schaduw-stenen in Ásbyrgi.

Te gekke lavaformaties in Hljóðaklettar.

We zouden de gemakkelijke route kunnen nemen maar kiezen voor de iets avontuurlijkere 862 naar beneden. Volgens het informatiebord aan het begin van de gravel road zouden hier minstens vijf river crossings zijn, maar in de realiteit van de hittegolf en het einde van de zomer blijken ze allemaal al droog te staan. We maken onze eigen watersplashsoundtrack telkens wanneer we door een droge bedding rijden en draaien nieuwsgierig af bij het pijltje Hljóðaklettar. We komen uit bij een kleine camping en parking aan de voet van een wandelpad tussen bizarre en fascinerende lavaformaties. Uit sommige stukken steen lijken pijnlijk verwrongen gezichten te komen. Creepy! Niet moeilijk dat mensen hier massaal in elfjes, geesten, goblins en little people geloven. We eten broodjes met kaas en tomaat in de zon en wandelen daarna één van de gemarkeerde routes. Naast ons stroomt de dirty white river (Jökulsá á Fjöllum), waar we hogerop een waterval van willen bezoeken. Onverwachts cadeau nummer hoeveel?

Hljóðaklettar en de “dirty white river”.

Van dichtbij lijken er gezichtjes uit de gestolde lavastenen te komen.

Water, water en water

Dettifoss is honderd meter breed en maar liefst vierenveertig meter hoog. Nog voor ik de krachtigste waterval van Europa kan zien krijg ik kippenvel van het oorverdovende gedonder. De zon zorgt voor sprookjesachtige dubbele en volledig ronde regenbogen. We staan minutenlang naar het eeuwig stromende water te staren. Met rond ons helemaal niks, the middle of nowhere, een rotsplateau. En een grote parking met meer dan honderd auto’s. Dit stuk ligt niet ver van de ringweg en is tourist area, maar dat zou niemand ervan moeten weerhouden om er te komen. Het blijft de moeite. Of nu toch nog. We nemen met de waterdichte GoPro een verjaardagsfilmpje op voor mijn allerliefste metenkind die aan de andere kant van de wereld in Jamaica woont en rijden tegen de avond door naar Mývatn, wetende dat we daar niet mogen kamperen en sowieso op een camping moeten. Maar IJsland zou IJsland niet zijn als er onderweg niet nóg een verrassing is: kokende modderpoelen, stomende zwavelgaten en een landschap dat niet moet onderdoen voor de beste decors uit science fiction films. Het lijkt wel een andere planeet! We kijken gefascineerd naar de grijze bellen die opstijgen uit de poelen en vluchten in de andere richting wanneer de wind de (naar rottende eieren ruikende) zwavelgeur in onze neuzen duwt.

Dettifoss. Met dank aan G. voor de spectaculaire foto.

Maandlandschap in de buurt van Mývatn.

Kokende modder!

De camping in Mývatn (letterlijk “muggenmeer”, maar wij hebben er gelukkig geen gezien) kost ons 1750 IJslandse kronen (ongeveer 14€) per persoon en is de duurste tot nu toe, maar we krijgen er wel een view op het meer bij. Zo ver we kunnen zien, bedekt met roze wolkjes en groene toefjes die kleine vulkanen blijken te zijn. We laten de andere tenten onder ons en claimen een plek helemaal bovenaan het domein op een lege richel. Het verste van het toilet en stromend water, maar toch een beetje alleen. Klinkt misschien asociaal voor sommigen, maar wij zijn liever onder ons dan met de andere campinggasten. Wat niet wegneemt dat we ook genieten van leuke ontmoetingen met fellow travellers.

Hlíð camping aan Mývatn. Met in de verte het meer met vulkaantjes.

Het is wellnessnight! De enige echte luxe die we onszelf permitteren in dit dure land is een uitstap naar de Mývatn nature baths, het mooiste zwembad waar ik ooit ben geweest. We eten dikke aspergesoep in het restaurant en zwemmen daarna in heerlijk zacht, door een vulkaan verwarmd water met helende modder onder onze voeten. De stoom die over het water danst maakt het helemaal een mystieke ervaring. Tussen vulkanen, met zicht op het meer en een prachtige zonsondergang in de verte. Zalig. En lang geleden dat we een warme avond hebben gehad. Rond middernacht zijn we “thuis” en heeft niemand zin om nog lang buiten te zitten. We houden de warmte vast, kruipen in onze slaapzakken en genieten nog wat na. We zien hier zoveel op een dag en hebben toch het gevoel dat we nog veel overslaan. Een luxeprobleem natuurlijk. De natuur biedt hier zoveel schoonheid en verwondering dat het bijna niet te bevatten is. Wat een reis.

Van op de rand van de vulkaan Hverfell, de meest rechtse stoompluim komt van de Mývatn Nature baths. (PS: ook in de realiteit lijkt het landschap hier geschilderd.)

Mordordag

Vannacht sliep ik voor het eerst met een muts op mijn hoofd. Ik had het echt koud en was niet de enige. We zijn uit het oog verloren dat Mývatn op tweehonderdachtentachtig meter ligt en dat het dus veel sneller afkoelt. Maar vanochtend baden we weer in stralende zon. Na de muesli rijden we met de auto naar de voet van Dimmuborgir, niet de metalband maar het natuurreservaat met grillige, zwarte vormen omringd door frisgroene berkenboompjes. We draaien al snel af van het asfalt en de bustoeristen en volgen een pad naar de 2500 jaar oude kegelvulkaan Hverfell. Door de droogte is de steile weg naar boven stoffig en warm door de weerkaatsing van het zwarte zand. We komen onderweg weinig wandelaars tegen, maar komen boven helemaal bezweet terecht in een buslading Britten. Blijkbaar is er aan de andere kant een gemakkelijke route, maar dat maakt ons niet uit. Langs de ene kant zien we het grote meer liggen, achter ons een eindeloos lavaveld met de formaties van Dimmuborgir en voor ons een gigantische, grijze krater met op de rand groepjes mensen die van hieruit precies mieren zijn. De bergen op de achtergrond lijken wel geschilderd, alsof iemand met aquarelverf een surrealistische decor mocht verzinnen voor de uitgedoofde vulkaan. In de verte zien we de rookpluim van de nature baths en nog verder die van de borrelende modder waar we gisteren waren. Waaw.

De krater van Hverfell, naast Dimmuborgir.

We krijgen nooit genoeg van het spectaculaire landschap.

Voor we verder trekken eten we het zware brood uit de underground bakery, dat vierentwintig uur gestoomd is en nu voelt en proeft als natte peperkoek. De mannen zijn geen grote fans maar J. en ik vinden het een leuke afwisseling voor het (toch niet altijd zo lekkere) brood uit de supermarkt. In de late namiddag moeten we maar een kwartier in de auto zitten voor we langs het gigantische powerstation de vulkaan Krafla oprijden. Eerst stop: de aquamarijnblauwe krater Hviti, of toch wanneer de zon er in staat. Er staan duizenden foto’s op het internet maar het is voor ons niet echt een hoogtepunt. We wandelen naar de andere kant waar een pikzwart stomend lavaveld ons opwacht, compleet met kokend wit “melkmeer” waar je naar kan blijven staren. Het is een beetje Mordor-uit-Lord of The Rings-dag, lachen we. We genieten een tijdje van het grillige en bevreemde landschap en vertrekken pas tegen de avond naar het Oosten.

De indrukwekkende kleurschakeringen naast de krater van de Krafla.

Het “kokende melkmeer” naast de Krafla.

We rijden meer dan honderdvijftig kilometer door no man’s land. Hier is niks. Het lijkt nog het meeste op een barre lavawoestijn met ravenzwarte duinen en eindeloze eenzame steenvelden. Voorzieningen zijn hier niet, buiten de twee desolate Dixitoiletten halverwege de oversteek over het rond de vijfhonderd meter hoge plateau. Ik wil de deur van de auto open doen maar die slaat meteen weer dicht. Buiten bijt de wind in mijn gezicht en handen, de enige delen van mijn lichaam die niet ingepakt zijn. Ik wil mijn benen even strekken en wandel naar het informatiebord, het enige wat hier naast de vuilbak en de toiletten te vinden is. Buiten de standaarduitleg over welke uitbarstingen en verschuivingen dit gigantische plateau gevormd hebben staat er iets waar ik het meteen warm van krijg: de boerderij waar Halldór Laxness’ boek “Onafhankelijke Mensen” op gebaseerd is ligt op dit plateau. Wow! Het boek waarin de schrijver me helemaal meenam krijgt ineens nog een andere betekenis. Leefden die mensen hier?! Ik zou hier zelfs niet voor een nacht willen stranden.

We rijden goed door en komen buiten een handvol trekkende fietsers (respect!) en evenveel auto’s niemand tegen. Wanneer we eindelijk de daling inzetten kijken we uit naar een slaapplaats. Het was een lange dag en we zijn allemaal moe. Maar na no man’s land wordt het someone’s land, met vruchtbare valleien die tot aan de straat afgesloten zijn met hekken. En daarna zijn het de wetlands, anderhalf uur lang. Links en rechts van ons alleen maar de witte pluisjes waarvan we weten dat ze de voorbodes zijn van nattigheid. Af en toe worden we verblind door een schittering van de laagstaande zon op het water. We blijven rijden en kijken en rijden en kijken en peppen elkaar op dat we wel een plek zullen vinden voor we aan de pas naar Bakkagerði komen. Yes! Om half tien vinden Jannick en G. het enige droge én rechte stukje, tussen de moerassen en de bergen en naast een kalme rivier. De lucht is grijs maar daardoor is het minder koud dan andere avonden. Om elf uur eten we eindelijk pasta met pesto en onze geliefde IJslandse tomaten. De mannen blijven nog wat hangen, maar J. en ik kruipen meteen na het eten in de tent. Om nog wat te schrijven en te lezen. Na tien minuten kan ik mijn ogen amper nog open houden. Genoeg indrukken voor vandaag. Ik ga hier goed slapen. Er zijn geen stoorzenders. Het is hier muisstil.

J. groet ’s morgens de schapen, inclusief warme chocomelk en heerlijke wildkampeerplek aan de rand van de wetlands.

Volgende keer: Trekken in het onbekende oosten, oogverblindende gletsjermeren en een rendier

Alle foto’s zijn eigendom van GRF, JC, Jannick Lansu & Natacha Michiels