Winterzeilen

Ik word wakker van een ijskoude druppel die op mijn voorhoofd valt. Mijn ogen gaan open en ik zie de stromen condens op het smalle raampje boven me. Ze verzamelen zich in een minuscuul riviertje, lopen langs het donker verniste hout naar beneden en druppelen daar recht op het plekje waar ik lig. Het deken voelt klam en de vergulde thermometer geeft aan dat het acht graden is. Door de raampjes stroomt goudgeel zonlicht naar binnen. Ik vergeet het natte deken, trek een wollen trui aan en stap zo stil mogelijk uit het geïmproviseerde bed waar gisterenavond nog een tafel stond. Wanneer ik de klapdeurtjes naar het dek voorzichtig openduw word ik verblind door de weerkaatsing van de zon en de strakblauwe hemel in het heldere water. De boot wiegt mee op het ritme van de wind die met de mast speelt. Aan de andere kant van de dijk rijkt het Grevelingenmeer, schijnbaar eindeloos. Het is ijzig koud, maar prachtig zeilweer.

Geen druk. Geen schema. Geen planning. In tegenstelling tot andere zeiltrips hebben we dit weekend geen bestemming. We kunnen eilandhoppen of een dorpje invaren, gewoon wat rondvaren of een wandeling doen. We zien wel. Alleen wij en water. Water en wij.

We zijn ingepakt alsof we op expeditie gaan naar de noordpool. De wind snijdt in de weinige stukjes huid die nog beschikbaar zijn, maar we hebben alle vier een grote grijns op ons gezicht. De boot surft op de golven en we genieten van de zeelucht, het water, de zon en de wind. De wind die alles wegblaast en je hoofd leeg maakt. De wind die onze zeilen bolt en ons als een speer door het water doet glijden. Of zo voelt het toch.

De archipel

Op de kaart spot J de archipel, een klein groepje eilanden in het midden van het meer. We zetten koers naar de plek waar we nog nooit geweest zijn en komen aan in een idyllische herfstpostkaart. Het aantal steigers en strandjes doet vermoeden dat het hier in de zomer ontzettend druk kan zijn, maar nu zijn we hier helemaal alleen. Een meeuw neemt strategisch plaats op een meerpaal in de hoop dat er iets te rapen valt. De wind waait door de bomen die door de jaren heen vergroeid zijn tot grillige sprookjesvormen, en jaagt ons na een eilandrondje terug naar de boot. We eten no tuna salad (aanrader!) en sugar snaps met look, broodkruim en parmezaan als late lunch. Living the good life.

De lege steigers aan de archipel.

Het aantal zonnige uren zijn kort op een winterdag, dus we zetten koers naar onze eindbestemming: de Veermansplaat aka ons zelfverklaarde paardjeseiland. Van op het water zien we de kudde staan op de winderige punt van het vier kilometer lange eiland. Helemaal aan de andere kant van waar de steiger ligt. We meren aan en wandelen nog even in het rozerode avondlicht. Gevulde zoete aardappels en vers gebakken koekjes warmen ons op. Buiten één avontuurlijke Duitser die z’n boot bij avondval nog achter ons aanmeerde, zijn we alleen op het eiland.

De koude zit in onze kleren en we zijn moe. Ik zet mijn favoriete playlist op en we spelen nog een spel. Ik voel mijn ogen kleiner worden en zie hoe de anderen ook hun arm nodig hebben om hun hoofd recht te houden. Iets na middernacht verbouwen we de tafel naar een semi-comfortabel bed en zeggen we slaapzacht. Ik lees nog even in het nieuwe boek van Stephen Fry en val in slaap met verhalen over Gaia en Kronos. Na deze dag, lijkt alles wat hier voor kwam en nog moet komen, ontzettend ver weg.

Dé paardjes

Het is bijna tien uur wanneer ik de volgende ochtend wakker word onder een droog deken. De handdoek en klem hebben geholpen. Buiten het huilen van de wind is het muisstil. Iedereen slaapt. De zon schijnt al hoog aan de hemel. Ik gluur door het raampje en wil naar buiten. J wordt wakker en denkt hetzelfde. We laten onze kapitein en hoofdmatroos slapen en sluipen over het dek naar de steiger.

Banaan en ontbijtreep in de ene hand, elkaars hand in de andere, op zoek naar dé paardjes. We wandelen helemaal naar de punt, een uur lang. Soms praten we tien minuten, dan lopen we weer even lang in stilte naast elkaar. We komen achter de laatste bomenrij en zien ze staan. Helemaal in de verte, aan de overkant van de kale punt van het eiland. We wandelen in hun richting en ze draaien zich allemaal om. Een paar honderd meter verder komen ze in beweging. De paardjes beginnen speels te rennen en komen donderend op ons afgestormd. Ze houden zich net op tijd in en omsingelen ons nieuwsgierig. Ik aai de dichtstbijzijnde over zijn of haar donkere manen en ben dankbaar om in het midden van de kudde te mogen staan, ook al dachten ze misschien dat ik eten kwam brengen.

Alsof iemand een signaal heeft gegeven lopen ze naar een paar minuten even snel weg als ze gekomen zijn. Eéntje blijft een minuut langer staan. Stokstijf, terwijl wij over zijn dikke warme haren aaien. Aan de overkant van het eiland houden de anderen halt. We blijven nog even kijken en draaien dan om. Over het water scheren ondertussen tientallen boten die deelnemen aan een zondagse wedstrijd. We zetten er stevig de pas in en wandelen vier kilometer terug. Aan boord heeft de kapitein pannenkoeken gebakken: wat een geweldige ochtend.

Het ene paardje dat wat langer bleef staan.

De wind zet spanning op de touwen en spaart niemand. We varen terug naar de haven onder felle zonnestralen, maar het is bitter koud. De motor hebben we niet nodig en we zeilen vlot over het schitterende meer. Er is niets anders dan het nu. Dit moment. Overstag gaan, aan de touwen trekken, afvallen, bijstellen, voelen wat de boot onder je voeten doet en genieten van het onbeschrijfelijke gevoel.

Terug in de haven. De meeste boten zijn uit het water voor de winter en we zien maar twee andere mensen klussen op hun boot. Avontuurlijk vinden ze ons, of gek, om in dit weer te gaan zeilen, maar wij vinden het heerlijk. Ingepakt tegen de kou is het net zo leuk als in de zomer, maar dan zonder de andere boottoeristen. Alleen wij en water. Water en wij. Give thanks.

Foto’s: Jannick & ikzelf