De ultieme paradijservaring van Luc Versteylen (1927-2021)

(Gastblog van Karel Michiels)

Luc Versteylen heeft in 1984 mijn eerste huwelijk ingezegend. Geen garantie op succes, weet ik nu, maar er was wel reggae in de kerk, toen een primeur. Vijf jaar later doopte Luc mijn dochter, de vrouw achter deze blog, met water dat ik zelf had meegebracht uit de Libische Zee, aan de zuidkust van Kreta, ergens tussen Europa en Afrika dus. Ik vier de grote momenten in het leven graag met rituelen, en die van Luc raakten mij in het hart. Hij was trouwens ook de enige die de baby stil kon krijgen die dag, met zijn schijnbare brabbeltaaltje. De ogen wijd geopend keek ze hem gefascineerd aan. Het was alsof ze voor de eerste keer echt iemand begreep, ook al verstonden wij er gaan snars van.

Luc was de enige priester aan wie ik die rituelen wilde toevertrouwen. Samen met mijn Nonkel Jan had hij mijn groene geweten gevormd, met acties en inzichten die hun tijd (jammer genoeg) ver vooruit waren. Met de Groene Fietsers wilde hij begin jaren zeventig op ‘systeemontredderende’ wijze de verloedering van het milieu aanklagen, en de praktijken van grote warenhuizen en bedrijven. ‘Als je gaat fietsen in een systeem dat niet op fietsen berekend is, ontredder je het systeem. De fiets werd in de militaire wetgeving nog gedefinieerd als een wapen, en zo hanteerden wij het dus ook. Betogen met gekleurde hesjes werkt alleen maar systeembestendigend.’
De allereerste actie van de Groene Fietsers was de Milk-up in het grootwarenhuis Sarma in Wijnegem. Een vijftigtal fietsers voerden actie tegen de beslissing van het warenhuis om voortaan alleen nog melk in plastic flessen te verkopen. Niet alleen vielen zo een hoop flessenspoelers zonder werk, betoogden ze, maar er zou ook een enorme afvalberg gecreëerd worden. Er moest dringend een einde komen aan het ‘vermaffingsproces’ van de supermarkten. ‘Makke koeien en tamme kippen’ (de onwetende consumenten) moesten tot inzicht komen. Alle fietsers kochten een fles melk, goten die buiten over in een kan en gingen de plastic verpakkingen afgeven aan de kassa. Naïef? Misschien, maar we weten wat die verpakkingswaanzin ons de afgelopen jaren gekost heeft aan ecologisch welzijn. ‘Spoel mij uit aub’ stond er in die dagen op de glazen melkflessen, en dat deden we ook. We wisten dat die flessen opnieuw gebruikt zouden worden, dat was gewoon vanzelfsprekend. Zeker bij ons thuis in de winkel, waar we soms uren in de weer waren met het leeggoed van de klanten.

Luc geloofde oprecht dat hij meebouwde aan een betere, zachtere wereld. Hij voelde zich verwant met de generatie van Mei 68. ‘Ik geloofde niet in de radicale eisen van de betogers,’ zei hij. ‘Maar ik deelde wel hun hoop en vertrouwen in een betere wereld. Ik werd ook aangetrokken door de krakers in Amsterdam, en de ludieke acties van de provo’s. Die bewegingen bevestigden alles wat ik als kind bevroedde. Maar ik wilde niet alles weggooien. Ik geloof in een geleidelijke vernieuwing van oude waarden. Als je het systeem wil veranderen, moet je de tijd twintig jaar vooruit durven zijn. Ideeën lanceren die op dat moment nog ondenkbaar of onbespreekbaar lijken. Een mens moet af en toe uit de stoet kunnen stappen. Dat heb ik geleerd toen ik tot priester werd gewijd. We passeerden met onze processie langs het ziekenhuis, hadden ze daar plots dringend een priester nodig om twee stervende mensen te bedienen. Maar ik ben nadien wel teruggekeerd naar de stoet. Ik wil als priester bij mijn kudde blijven, en dus ook in de schoot van de Kerk.’
Luc gaf elke gebeurtenis in zijn leven betekenis, en een plaats in zijn woorden en handelingen. Voor Kartouchke, het stoutmoedige stripfiguurtje dat Marc Uytterhoeven decennia later een echt gezicht zou geven op tv, had Luc Versteylen zich laten inspireren door een jongetje op het college van Turnhout. Daar was hij in de jaren 50 surveillant geweest. Zijn tante Gertrude had hem dan weer de weg gewezen naar Moeder Natuur. De drie geloften van de jezuïeten, armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, vertaalde hij naar de universele waarden stilte, soberheid en samenhorigheid. Het waren de fundamenten van de groene beweging die Luc in de seventies bijna eigenhandig op gang heeft getrokken. Niet dat hij daar bewust mee bezig was. Luc heeft altijd in het moment geleefd, spontaan en onbevangen, zonder grote plannen te maken. Hij had daardoor ook iets kinderlijks, zonder zich ooit kinderachtig te gedragen. In zijn ogen glinsterde de guitige blik van een straatwijs jongetje. En toch praatte hij over heel serieuze dingen. Scholing en opvoeding. Het gevangeniswezen. Het verkeer. Mondiale rechtvaardigheid en solidariteit. De Club van Rome. Asielrecht. Het zouden de komende decennia dominante thema’s worden in de politiek.

Tegelijk bedacht Luc nieuwe woorden en begrippen om zijn gedroomde universum een gepaste taal te geven. Hij zou er later een heel Agalevsicon uit puren (op zich niet meteen het mooiste woord uit zijn vocabularium), een woordenboek voor wie anders gaat leven. ‘De diepste draai’ was voor mijn generatie een begrip én ooit een vraag in Blokken. Een seut: ‘iemand die bewust niet meedoet aan de consumptie-, concurrentie- en prestatiemaatschappij’. Worstgebeuren: barbecue. Onvrijwillige waterlozers: bedplassers. Ochtendspits: erectie.
Het letterwoord AGALEV had Luc al wel gebruikt in zijn klas maar hij kwam er nog niet mee naar buiten. Eerst wilde hij het actieterrein van de Groene Fietsers uitbreiden, ‘mensen die het bestaande bestel bestrijden met de enige wapens waarover het (bestel) zelf niet beschikt: humor en verbeelding.

De verbeelding aan de macht, dat was de erfenis van de jaren 60. Vandaag zouden we het out-of-the-box denken noemen, en dat deed Luc voortdurend. ‘Vooruit naar de ondergang door almaar meer prestatie, consumptie en concurrentie of terug naar de overleving door stilaan meer stilte, soberheid en samenhorigheid? Enkeling verloren in de massa of medemens opgenomen in de menigte? Inflatie, werkloosheid, vervuiling, verspilling, onenigheid, onverdraagzaamheid, vereenzaming, vervreemding en verloedering of mededeelzaamheid, verwondering, verbeelding, herschepping, degelijkheid, onthaal, genieten van het kleine, arbeidzaamheid en inkeer? Mogen wij zo verder leven of moeten wij anders gaan leven?’
Ik weet het: wij zijn hooguit salonrevolutionairen die de luxe hebben dat ze zich kunnen bekommeren om het milieu omdat alle basisbehoeftes ruimschoots vervuld zijn. Maar we zijn ook de voortrekkers van een nieuwe tijd, waarin mens, natuur en technologie een nieuw evenwicht zullen vinden. Zo optimistisch ben ik dan ook weer wel.

De Groene Fietsers was de eerste organisatie die het gebruik van kernenergie (toe nog ‘atoomenergie’) in vraag stelde en er ook actie tegen voerde. Terwijl toch iedereen het een prachtige uitvinding leek te vinden. De elektriciteit zou goedkoper worden en we hoefden geen steenkool meer op te graven: hoe kon je daar nu tegen zijn? Maar de tegenstanders brachten ook het afvalprobleem ter sprake. ’Kunnen wij de komende generaties opzadelen met al die vuiligheid?’ vroeg Luc Versteylen zich af. ‘Alleen al om die reden is kernenergie een misdadig gegeven.’

Op een dag hoorde Luc in Hotel Min, het opvanghuis voor daklozen van Phil Bosmans (Bond Zonder Naam), dat de kerncentrale van Doel daklozen wilde aanwerven om de kernreactor schoon te maken. ‘Een levensgevaarlijke job. Een paar seconden of minuten en dan moet je weer naar buiten. Je werd er natuurlijk wel goed voor betaald, zeker als je dakloos was. Niemand geloofde ons maar de volgende dag stond de internationale pers hier voor de deur. Ik denk dat het grote kernenergiedebat in Vlaanderen toen begonnen is. EBES, de nationale elektriciteitsmaatschappij, heeft op dat moment officieel verklaard dat de schoonmakers absoluut geen gevaar liepen. Maar ze zaten wel erg verveeld met de zaak, en de firma die de arbeiders moest rekruteren, is vlak daarna failliet gegaan. Twee Groene Fietsers zijn zich nog gaan aanbieden in Doel om zelf de proef op de som te nemen, maar ze werden geweigerd – omdat het intellectuelen waren. Men verkoos blijkbaar mensen die niet te veel nadachten.’
Het verzet tegen kernenergie is nog altijd het groene symbooldossier bij uitstek. Op geen ander terrein hebben de groenen zo veel bereikt. In België en Duitsland was de uitstap uit de kernenergie eind jaren 90 dan ook het kroonjuweel van de groene regeringsdeelname.
Maar tegen dan hadden Luc en zijn getrouwen al lang afstand genomen van de politieke beweging. Zijn tegenstanders verweten hem een ‘pseudoreligieuze, pseudo-mystieke’ visie. Knack zette het ‘klompenecologisme’ van Versteylen af tegen de ‘realpolitiek’ van de partij. Met een foto van Luc erbij, petje op, aan de windmolen in Viersel. Titel van het stuk: ‘Het gevecht voor windmolens’, de zoveelste taalvondst van Versteylen die de media haalde.

De directe aanleiding was nochtans een boek over seks. In ‘De Paradijservaring’ beschreef Luc Versteylen in detail, en in zijn eigen, zelfbedachte woorden, hoe jonge mensen voor het eerst de diepste draai kunnen nemen, en op een normale manier naar hun lichaam en seksualiteit kijken, ‘tussen kramp en schending’, ook de ondertitel van het boek. Masturberen? Hemelen. Penis? Stengel. Klaarkomen? Juichen. Het zijn in elk geval mooiere woorden. Maar ik zou Luc onrecht aandoen als ik het alleen over seks zou hebben. ‘De Paradijservaring’ was een indrukwekkende verzameling van beschouwingen, aforismen, dagboekfragmenten, raadgevingen en tekeningen. Vaak even cryptisch en lastig leesbaar als de bijbel maar inhoudelijk wel erg betekenisvol. Wat Luc ons probeerde duidelijk te maken, is dat een evenwichtige lichaamsbeleving veel onheil en ellende in de maatschappij zou kunnen voorkomen. Geef hem eens ongelijk. ‘Een paradijservaring is die zeldzame en gratuite gelukservaring waarbij de klederloze mens door een onverwacht ideale samenloop van tijd, plaats en gezelschap even iets hervindt van de verloren gewaande onschuld van het paradijs.’ Dat klinkt bijna als de definitie van de ‘esthetische ervaring’ die ik ooit noteerde uit de mond van een professor literatuur. ‘Anders Gaan Leven geldt ook voor onze lichaamsbeleving.’
Maar hoe kan een maagdelijke jezuïet ons iets leren over seksualiteit? En wat gebeurde er allemaal in Viersel, waar meisjes en jongens ‘de avond mochten vragen’ om ‘naar het eiland te gaan’? Niet zozeer de ouders van de jongeren maakten zich zorgen, dan wel de realo’s van Agalev. Intellectuelen dus, en die hebben het vaak moeilijk met seks, hoe er ook over gepraat wordt. Sommigen voelden zich zelfs niet te beroerd om Luc ruim 30 jaar na de verschijning van Het Paradijsboek grensoverschrijdend gedrag te verwijten, iets waar wel meer priesters van zijn generatie zich schuldig aan hebben gemaakt. Op zijn oude dag moest hij nog verschijnen voor het Officialaat, de kerkelijke rechtbank. Maar achter de klacht zat een verborgen agenda. De verkaveling van de Oude Brouwerij in Viersel stond al langer op het verlanglijstje van enkele makelaars en politici. Alleen moesten ze die dekselse pater Versteylen er nog wegkrijgen. Gelukkig werd de klacht bij de burgerlijke rechtbank geseponeerd omdat de feiten verjaard waren.
De emancipatiebeweging die #Metoo op gang heeft gebracht, bewijst dat velen nog altijd in een kramp schieten als het over seks gaat. We kunnen er nog altijd niet helder en openhartig over communiceren, zonder dat deze of gene zich in het kruis getast voelt. Ik zeg niet dat Luc Versteylen de ideale manier had gevonden om onze kinderen een gezonde seksualiteitsbeleving mee te geven maar hij heeft het wel geprobeerd.

Mieke was de vrouw in het leven van Luc. Nee, ze hebben nooit ‘de diepste draai’ genomen, ‘tenzij in onze verbeelding’. Ze waren niet getrouwd ook al zouden ze dat graag geweest zijn. Ze hadden geen kinderen ook al zouden ze die graag op de wereld hebben gezet. Maar ze zijn wel altijd samen geweest. Luc en Mieke betekenden meer voor elkaar dan veel mannen en vrouwen die wel gehuwd zijn, en wel seks hebben. ‘Hij is zonder twijfel de mens die ik het liefste zie in deze wereld,’ zegde zij. ‘Zij is mijn Mieke, ik ben haar Luc,’ zegde hij. En dat is schoon. Als je die twee goedmoedig zag kibbelen met elkaar, als je wist hoe liefdevol zij voor hem zorgde, en hoezeer hij haar bewonderde, kun je alleen maar besluiten dat ze voor elkaar bestemd waren. Tegen de stroom van betweters en zedenprekers in hebben ze voor elkaar gekozen en zijn ze een bijzondere band aangegaan, even hecht en onverbrekelijk als die van eender welk goed langdurig huwelijk.

Tot slot laat ik Luc graag zelf nog even aan het woord. Nee, niet even. Uitvoerig en niet te stoppen, zoals ik hem zo vaak heb bezig gezien. Zeg het eens Luc, wat is het groene denken?

‘Groen zijn betekent: durven twijfelen aan valse vanzelfsprekendheden. Groenen zijn scheppers van een nieuwe taal, van een nieuwe gedraging, van een andere manier om de wereld te bekijken. Groen zijn wil vooral zeggen: de wereld niet nadoen, geen slaaf worden van de media, zich niet laten beïnvloeden door de reclame, niet meedoen met de mode. Niet om het plezier van tegendraads te zijn en om de vooruitgang tegen te houden, maar juist om de wereld voorop te zijn.’

Zo wijd reikt groen, en dat is ook wat ik van Groen verwacht. Ik weet niet of ik ooit een betere omschrijving heb gehoord van het groene gedachtegoed, in zijn meest utopische vorm weliswaar. Sommige uitspraken en geschriften van Luc klinken zelfs vandaag nog griezelig actueel.

Het gaat het hier niet om goedkope romantiek, of om een naïeve terugkeer naar de natuur. Ineens dringt het tot ons door dat wij ons vergist hebben. Een roekeloze en overmoedige vooruitgang zien wij op een zielige manier tot stilstand gekomen. Het is alsof wij ineens wakker worden uit een domme slaap, alsof wij ontnuchterd werden uit een dwaze roes. Dit is geen voorbijgaande crisis. Dit is het einde van een verdwazing. Dit is een kans – wellicht de allerlaatste – om totaal anders te gaan leven.
‘Ineens zijn wij ons vragen beginnen stellen over ons beleid. Er komt een plotse argwaan in ons op tegen de verantwoordelijken (en zijn wij dat niet allemaal?) die ons in deze toestand gebracht hebben. Ineens beginnen wij de aanleg van alsmaar meer autostrades, het graven van alsmaar meer tunnels, het verminken van alsmaar meer oude stadskernen, het inplanten van alsmaar meer industriezones en grootwarenhuiscomplexen, het aanleggen van alsmaar meer metro’s, havens, vliegvelden en kerncentrales niet meer te zien als een wel daad voor de bevolking, maar als een aanslag op haar allerlaatste levenskansen.
Er is een tijd geweest dat wij dit alles nodig en nuttig vonden, en dat was het aanvankelijk ook. Ons wantrouwen keert zich tegen de overdrijving. Mogelijk dat al deze projecten economisch verantwoord waren, onze vraag wordt ineens: is deze economie nog wel verantwoord? Een economie die er nog altijd niet in geslaagd is het leefmilieu als een volwaardige economische factor te verrekenen. Een economie die zich nog altijd niet afvraagt of onze generatie wel het recht heeft de laatste levenskansen van de volgende generatie onherroepelijk te verknoeien?
Hoe kunnen wij trouwens vertrouwen hebben in de toekomstvisie van mensen die niet eens het heden hebben voorzien? We mogen de wereld van morgen niet langer laten bouwen door mensen van gisteren. Deze wildgroei van de bouwpolitiek zou op zichzelf zo erg nog niet zijn, wanneer zij niet meteen het symbool bleek te wezen van de algemene verloedering van onze menselijke verhoudingen: de overbevolking en het oververzorgen en meteen ook opbergen van zieken, oude van dagen, gehandicapten, marginalen, zodat zij uit ons gewone levenspatroon verdwijnen; de overorganisatie en meteen ook de vernaamlozing van onze bestuurs- en welzijnsadministratie; de nietsontziende almacht van de reclame en tegelijk een pers die – gebonden als hij is – niet meer in staat is om echt te informeren; kleine, menselijke winkels die het hoe langer hoe meer moeten opgeven voor kille, naamloze grootwarenhuizen, onze eigen kleine en middelgrote bedrijven die worden versmacht of opgeslorpt door vreemde, grote bedrijven en die op hun beurt door nog vreemdere en sociaal oncontroleerbare multinationals; een veiligheidsapparaat dat eerder de kleine man afschrikt dan de echte grote misdadigers; de ontzenuwing ten slotte van ons hele parlementair regime.
Want dit is het ergste verwordingsverschijnsel van al: dat de machtigen die het echt voor het zeggen hebben hoe langer hoe minder echt in voeling staan met het volk, en dat de weinigen die nog echt in voeling staan met het volk het hoe langer hoe minder echt voor het zeggen hebben.

Foto bovenaan: genomen door Natacha op de Kalmthoutse Heide