Lente (in de tuin)

In een knus beschut hoekje, zit ik met mijn lunch en boekje. De zon verwarmt me met haar felle stralen. Luchtige wolkjes schuiven lui voorbij. Een fris briesje doet de belletjes aan de serre rinkelen. Vroege bloeiers steken voorzichtig hun hoofdjes in de wind. Dappere insecten zoeken hun plekje in onze biotoop. Heerlijk, die vroege lentedagen.

Een dikke duif sjeest voorbij en gaat koerend op ons dak zitten. Twee eenden vliegen luid kwakend over mijn hoofd. Vogels laten hun gezang horen. Wie wat zingt, weet ik niet. Kauwen? Merels? Ik ben geen kenner. Maar ze toveren allemaal een fijne glimlach op mijn gezicht. De soundtrack wordt als vanouds aangevuld met het gesjauwel van de buurvrouwen op leeftijd, de hits uit de jaren tachtig die vanuit de huiskamer van de achterbuurman schallen, een enkele grasmachine en een ronkend vliegtuig. Ik probeer erdoor te luisteren.

Het handvol tulpen achteraan ons kleine (stads)tuintje steekt dapper boven de klimop uit. Dikke bloemknoppen sieren hun buigzame stengels. Welke kleuren zouden het zijn? Ik haal de laatste dode planten uit de potten. Het oude maakt plaats voor het nieuwe. De herkenbare bladeren van een stokroos maken me blij: ze heeft zichzelf uitgezaaid.

De felgroene, met prachtig fuchsia dooraderde bladeren van de rabarber ontvouwen zich elke dag meer en meer. Naast hen staat nog steeds salade die de hele winter door bleef groeien. Rucola, veldsla, eikenblad, pluksla en zelfs de klassieke kroppen. Ze kregen maandenlang gezelschap van romige postelein. En sinds kort ook weer van de slakken. We delen onze planten met hen, willen of niet.

Mijn oog valt op de pot met vergeet-me-nietjes, voor het eerst gezaaid ter ere van lieve V. En nu blijven ze zichzelf voor eeuwig vernieuwen. Eens ze er zijn, blijven ze bij je. De kleine dubbele blaadjes steken fris af tegen de donkere aarde. Ze zijn de voorbodes van dieppaarse minuscule bloempjes met een gouden hartje. Geliefd door iedereen.

De scherp gekartelde fluorescerend groene blaadjes aan de grillige frambozenstengels rijken naar de knalblauwe hemel. De gedachte aan de fluweelzachte, zoete vruchten doet me nu al watertanden. Zelf gezaaide erwtjes en bonen wennen aan hun eerste nachten buitenshuis, bibberend maar tegelijk oersterk. Ik moedig ze aan en help hen met een extra bruggetje om zich vast te houden. Binnen lonken de tomatenplantjes naar de tuin, maar ze moeten nog even wachten. Ik krijg zin om nog veel meer te zaaien.

Dikke, donzige hommels vliegen luid zoemend door de lentelucht, op zoek naar de eerste bloemen die zichzelf voor hen ontvouwen. Fijne vliegers waarvan ik de naam niet ken zoeven in alle richtingen heen en weer. Sommigen blijven even hangen bij de aardbeienplanten, een oude goudsbloem of onze seringenboom. Daar staan sinds kort honderden stevige knoppen op, klaar om zichzelf te ontplooien tot een zee van groen en wit.

En dat is alleen maar in ons kleine tuintje. Buitenshuis laat de lente zich nog meer zien. Overal om ons heen ontpoppen kale bomen zich tot feestelijke bloesembollen. Kruiden en bloemen veroveren bermen en voortuinen. Magnolia’s zijn klaar om hun prachtige bloemen te openen. Madeliefjes vullen de velden. De natuur is overladen met gretige nieuwelingen en oude vertrouwden.

De lente. Symbool van energie en levenslust. De terugkeer van licht en leven. Oerkracht met nieuwe kansen. Natuurlijke magie.  

And O and O,
The daisies blow,
And the primroses are wakened;
And the violets white
Sit in silver light,
And in the green buds are long in the spike end.

Song of Spring, John Keats

Foto bovenaan: frambozenstengel in ons tuintje