GASTBLOG
Een echte bedevaart was het natuurlijk niet, daarvoor zijn we al te ver van ons geloof gevallen. Maar Fátima maakte wel indruk, architecturaal, spiritueel, sociologisch én commercieel.
Het voorstel om een bezoek te brengen aan Fátima viel bij mijn geliefden eerst niet echt in goede aarde. We hadden nog zoveel mooie plekken te zien in Portugal, waarom dan uitgerekend een bedevaartsoord waar begin vorige eeuw Maria zou ‘verschenen’ zijn, de maagdelijke (‘onbevlekte’) moeder van Christus? Waarom was ik überhaupt nog geïnteresseerd in dat bolwerk van de rooms-katholieke kerk, een instituut dat de voorbije decennia geteisterd werd door schandalen van seksueel misbruik? Ik had toch ook met ontstelling naar Godvergeten gekeken op tv, de reeks waarin slachtoffers getuigden over de afschuwelijke praktijken in kloosters en colleges?
En dan was er nog die foto. Die ene foto van Lucia, Jacinta en Francisco, de herderskinderen die Maria in 1917 verschillende keren zouden aanschouwd hebben. Alle drie kijken ze met een sombere, bijna satanische blik recht in de camera. Ze hadden misschien nog nooit een fototoestel van dichtbij gezien, ze dachten mogelijk dat ze hun meest devote gelaatsuitdrukking moesten tonen, maar het is alleszins geen vrolijk beeld. Toch niet wat je zou verwachten als iemand de Heilige Maagd heeft gezien.
Maar dat neemt allemaal niet weg dat het mirakel van Fátima zich diep in de ziel van de godvruchtige Portugezen heeft verankerd. Het maakt onmiskenbaar deel uit van de Portugese cultuur, even goed als de prachtige kloosters en kastelen in het land. En het is een miljoenen business, op zich al reden genoeg om het terrein eens te verkennen. Het blijft mij verbazen hoeveel gelovigen investeren in hun zielenheil, gewone mensen als u en ik in duizenden verschillende souvenirs, van poppetjes en allerhande huisraad tot snoepgoed, boeken en kledij, allemaal in het teken van Maria en de drie kinderen. Een rijke bovenlaag financiert mee de indrukwekkende gebouwen en voorzieningen van het heiligdom. Hoewel de kans dat een rijke man in de hemel komt even klein is als dat een kameel door het oog van een naald zou kruipen, om maar eens wat bijbelse beeldspraak boven te halen.
Een kerk als het Sportpaleis
Kilometers voor het Santuário de Nossa Senhora de Fátima strekken zich al grote parkings uit. In de lente en de zomer moet het hier onverdraaglijk druk zijn. Laat staan toen paus Franciscus hier op bezoek was, in augustus van dit jaar, naar aanleiding van de Wereldjongerendagen. Geen enkele pop- of sportster heeft ooit zoveel volk bij elkaar gebracht als de pausen van de voorbije halve eeuw, wat toch ook iets zegt. Nu, midden november, staan er amper een paar tientallen auto’s en enkele autobussen op de ook al niet kleine parking vlak naast het heiligdom.
We stoten vrijwel meteen op de hoge, massieve en vooral opvallend raamloze muren van de reusachtige nieuwe (2007) basiliek van de Heilige Drie-Eenheid (Igreja da Santíssima Trindade), een ontwerp van de Griekse architect Alexandros Tombazis. Geen klassiek kerkelijk bouwwerk met een ronde koepel of spitse torens, maar een immens monolithisch blok dat eerder angst en ontzag inboezemt dan warmte en mariale liefde. Het gebouw is 80 meter hoog, 70 meter in doorsnee, en er zijn bijna 10 000 zitplaatsen (dat is een Sportpaleis vol). Het staat in het midden van de even indrukwekkende pleinen van Johannes Paulus II en Pius XII (met hun beider beelden erbij), waar wat verder ook het stalen (maar wel bewust verroeste) Hoge Kruis verrijst, 34 meter hoog. Ik vraag me af hoe Christus zelf dit megalomane decor zou ervaren hebben.
We zijn hier vandaag met Cuca en Diamantino, de engelen die zich ontfermd hebben over Jannick en Natacha en hen omarmen als waarachtige familie. Het spreekt vanzelf dat we met hen naar een van de vele missen gaan die hier dagelijks gehouden worden. Veel volk lijkt er niet te zijn om 11 uur, zeker niet in verhouding tot de grootte van de basiliek. Tot aan de horizon van het schuin oplopende plein voor de (uiteraard) gigantische inkompoort een priester met een hoog geheven kruis verschijnt, met achter hem nog meer priesters. Dan doemt ook een groot Mariabeeld op, staande op een baar gedragen door een zestal mannen, gevolgd door vele honderden gelovigen, pelgrims, bedevaarders, of hoe ze zichzelf ook graag noemen. Ze zingen een vroom lied, een enkeling met een cartooneske stem die boven iedereen uit schalt. De man is er zich zelf niet van bewust en stapt doelgericht de kerk binnen. Niemand lacht, niemand oordeelt.

Hosanna in den hoge!
Door de luidsprekers klinkt de hele tijd muziek, prachtige muziek, met hemelse vocalen. Pas wanneer we de basiliek binnengaan, zien we dat daar een soort kamerorkest staat met enkele zangers en zangeressen. Terwijl het volk blijft binnenstromen, raken we nu echt in de ban van de muziek, klassieke kerkelijke liederen en composities, vertolkt door een ensemble van topmuzikanten. Ook tijdens de mis maakt het gezelschap indruk, met verheven versies van de vaste psalmen en gezangen. Hosanna in den hoge!
Maria en haar dragers verdwijnen achter een met goud verguld, haast verblindend mozaïek dat een optocht van heiligen verbeeldt en de hele breedte van het altaar bestrijkt, 50 meter lang, 10 meter hoog. Volgens Cuca draagt ‘de baas van Fátima’ zelf de mis op, de hoofdpriester zeg maar. Hij wordt omringd door een tiental collega’s die de hele viering lijdzaam en zwijgzaam toezien. Pas bij de communie komen ze plots allemaal in actie. Het kost hen amper een kwartier (en de bijstand van enkele strenge suppoosten) om de vele duizenden mensen een hostie te geven. Ik laat die kelk aan mij voorbijgaan.
De mis wordt opgedragen in het Portugees, met een kort intermezzo voor een groep Italiaanse gelovigen. Ik versta er geen woord van, en toch weer wel. De verschillende ingrediënten van een eucharistieviering zijn sinds mijn kinderjaren blijkbaar nauwelijks veranderd, en ze zitten ook veel dieper in mijn geheugen gegrift dan ik dacht. Ik herinner me nu zelfs wanneer er geknield en rechtgestaan moest worden (wat ik dan ook doe) en op welk moment er een kruisteken wordt verwacht (wat ik niet maak). Stel je voor dat ik al die tijd naar de kerk was blijven gaan, en echt diepgelovig was geworden, zoals de mensen rond ons, ook Cuca en Diamantino. Zou ik dan ook echt geloven dat Maria hier verschenen is?
Na de mis gaat Maria weer op de schouders en wordt naar haar thuisbasis gebracht, de Capela das Aparições (‘Verschijningskapel’) aan de overkant van het plein. Een massa mensen volgt en gaat daar opnieuw zitten bidden. Naast de kapel staat de boom waar de kinderen Onze Lieve Vrouw destijds gezien zouden hebben. Er staat een muurtje rond; vroeger werden er al eens takken en bladeren afgerukt, als een soort relikwieën.

Naar de hel
Wij begeven ons naar opvallend bouwsel aan de andere kant van de kapel. Het blijkt de stenen overkapping te zijn van een groot gapend gat waar dikke walmen zwarte rook in rondwaren. Hier kunnen de bezoekers een kaars aansteken, zoals ze in een aanpalende kiosk in alle vormen formaten verkrijgbaar zijn. Sommige hebben de vorm van een levensgroot lichaamsdeel, een arm, een been, bestemd voor gelovigen die soelaas hopen te vinden voor een specifiek medisch probleem. Betalen doe je cash in een doos of met een betaalkaart op de daartoe voorziene apparaatjes, zonder enig toezicht. Wie zou hier in godsnaam een kaars willen stelen?
Ik steek wel vaker kaarsjes op in kerken en kloosters (met de nadruk op het verkleinwoord), en denk dan even aan mijn moeder en overleden vader en zuster. Met drie grote, bruine kaarsen ga ik naar het gapende gat. De zwarte rook verdwijnt in de overkapping als in een dampkap, maar het blijft een vreemde gewaarwording om hem zo rond je te weten. Onder de metalen kaarspinnen lijkt de hel losgebarsten. Een onoverzichtelijke berg was ligt er te branden en te smeulen, een monsterachtig kneedwerk van duizenden kaarsen die hier recent zijn aangestoken. Het doet me wat denken aan het derde luik van mijn favoriete schilderij, Tuin der Lusten van Jeroen Bosch, waarop hij (inderdaad) de hel verbeeldt. Mijn arm is net lang genoeg om de drie kaarsen op een pin te zetten zonder mezelf of mijn kleren te branden. Een moment van bezinning zit er niet in, door de aanhoudende stroom mensen, maar ook omdat ik de kaarsen vrijwel voor mijn ogen zie wegsmelten.
We bestijgen de steile trappen naar de Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, de eerste kerk van Fátima, gebouwd tussen 1928 en 1953 in een neo-barokke stijl, opgetrokken uit plaatselijke leisteen, branco do mar. De zuilenrondgang (‘Colonnade’) voor de basiliek doet wat denken aan het Sint-Pietersplein in Rome, met heiligenbeelden rondom. Binnenin leidt de aangeduide rondgang onvermijdelijk naar de graven van Lucia, Jacinta en Francisco, alle drie heilig verklaard door de huidige paus Franciscus, ruim een eeuw na de zeven (!) verschijningen van Maria en de vroege dood (door de Spaanse griep) van Jacinta en Francisco. Lucia is later in het klooster getreden en overleed in 2005. Het hele verhaal van Fátima is grotendeels gebaseerd op de getuigenis die ze zelf heeft neergeschreven en enkele persartikels van toen. Ik verwijs u graag naar de website van het heiligdom of Wikipedia (in het Nederlands) voor de details. Het meest intrigerende element vind ik niet zozeer de verschijning van Maria of het door tienduizenden bijgewoonde ‘zonnemirakel’, dan wel de vasthoudendheid van de kinderen, die ondanks alle druk en ongeloof, de vele onderzoeken en ondervragingen, bij hun getuigenis bleven, zonder enig moment van twijfel. Hoe lang kan een kind van tien een leugen of fantasie onder die omstandigheden volhouden, zelfs tegen hun ouders in?

Even goed als Madame Thussauds
Voor we het schijnbaar grenzeloze terrein van het heiligdom verlaten, lopen we nog even de catacomben van de nieuwe basiliek binnen. Daar zijn niet alleen de door ons gezochte toiletten maar ook enkele ultramoderne kapellen, waar alweer talloze pelgrims zitten te bidden. Een paar tientallen mensen zitten te wachten aan een kapel met een gesloten deur. Daar kunnen ze ‘te biechten’ gaan, ook iets wat ik als kind nog gedaan heb. Dat ik een snoepje had gepikt in het winkeltje aan de school heb ik ooit aan de onderpastoor bekend (terwijl er thuis, in onze winkel, toch al geen gebrek was aan snoepgoed).
Na de lunch wandelen we door een straat vol souvenirwinkels die op het eerste gezicht allemaal dezelfde spullen verkopen, een onwaarschijnlijk aanbod van prullaria in alle prijsklassen. Ergens middenin een galerij vol beeldjes, bekers en asbakken vinden we de ingang naar het wassenbeeldenmuseum. Ik heb ergens gelezen dat het geen rip-off is en een bezoekje waard. De scènes van het verhaal worden hier inderdaad prachtig uitgebeeld, in mooie, smaakvolle decors, met professioneel gemaakte, levensechte wassen beelden. Halverwege wanen we ons even in een spookhuis, een evocatie van de hel en verdoemenis die de mensheid wacht als er geen universele vrede komt (vergeet niet dat dit alles zich afspeelde tijdens de Eerste Wereldoorlog). Op het einde van de rondgang zien we ook een beeld van de volwassen zuster Lucia, en zelfs van paus Franciscus, die hier nog maar enkele maanden staat te pronken en er ook heel echt uitziet. Een foto van de paus met mijn dochter: wie had dat ooit gedacht?
De laatste stop op deze ‘zalige’ dag is een winkel waar naast de wat duurdere souvenirs (vazen, beeldhouwwerk…) ook alle mogelijke accessoires, hulp- en kledingstukken voor priesters en misvieringen verkocht worden. Kelken, kazuifels, soutanes, keppeltjes, grote zakken (ongewijde) hosties, hostieschaaltjes, altaarstukken, drankkannetjes en – glaasjes, heiligenbeelden, kandelaars… Mocht u eraan denken om pastoor te worden: this is the place to be. De religieuze kledij wordt overigens ter plaatse vervaardigd, en zelfs openlijk in de winkel. Vakmanschap is meesterschap, ook in de religieuze wereld.
Nee, ik heb in Fátima niet het licht gezien, niet het geloof in de Heilige Maagd Maria (van de Rozenkrans) gevonden. Maar ik had dit spektakel voor geen goud willen missen. Als ik mij verdiep in exotische varianten van het christendom als Rastafari en andere religieuze en spirituele bewegingen wereldwijd, waarom zou ik dan geen oog hebben voor tradities dichter bij huis, en zeker bij de geloofswereld waarin ik zelf ben opgegroeid? In Lourdes ben ik nooit geweest, en ook niet in het Belgische Banneux, waar Maria in 1933 liefst acht keer zou verschenen zijn. In Fátima heb ik mijn schade op dat vlak alleszins ruimschoots ingehaald, letterlijk in de ruimste zin van het woord.
Foto bovenaan: een van de 32 taferelen in het wassenbeeldenmuseum (Museu de Cera)
Pingback: Een bijzonder geschenk – Onder de bomen